Alle medewerkers van het museum zijn momenteel druk bezig met de invulling van de museumruimte in het hagelnieuwe D.A.-Centrum “De Noordster”.
Ondertussen ging ik alvast op zoek naar de geschiedenis van ons museum. Aangezien Marcel Buyst en Jan Hellinx ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het D&Amuseum reeds een prachtige brochure wijdden aan het ontstaan ervan, dacht ik dat het interessant zou zijn even stil te staan bij het gebouw waar het museum jarenlang ondergebracht werd. Ik nam aan dat ik best kon starten met het D.A.-Centrum op het Kattendijkdok, maar mijn onderzoek bracht mij veel verder in de tijd. Dit tolhuis bleek immers niet het eerste douanegebouw dat in aanmerking kwam om er een D&Amuseum in onder te brengen. In ons personeelsblad De Schakel van mei 1978 las ik dat men er even aan dacht om het oude tolhuis op de Sint-Pietersvliet in te wijden tot museum van de douane. Laten we ons verhaal daar dan maar beginnen…
Het Oude Tolhuis
Zoals velen onder u wel weten is het oude tolhuis op de Sint-Pietersvliet afgebroken omdat het verzakte. Achteraf gezien was dat ook niet zo moeilijk te begrijpen, want het gebouw werd neergezet op opgespoten grond.
“Architect Schadde
stierf
2 weken voor de aanvang”
Voor het dempen drongen de Sint-Pietersvliet, die toen als vaarwater nog rechtstreeks in verbinding stond met de Schelde met een draaibrug over de huidige Orteliuskaai, samen met andere omliggende grachten net als vingers vanuit de Schelde in de stad. Kleine schepen konden er aanmeren, om er te laden en te lossen. De afdaken 24 en 25 waren na 1860 nog het aankomstterrein voor de eerste petroleum, in vaten aangevoerd van over zee.
Toen men in 1881 besliste om de kaaien recht te trekken, verdwenen de vlieten en op de aldus gewonnen gronden werden de ruien aangelegd.
Ondertussen was het Ministerie op zoek naar een bouwplaats voor een nieuw tolhuis, omdat het voormalige “Hotel des Douanes” op de hoek van het Van Schoonbekeplein en de Brouwersvliet niet meer voldeed aan de vereisten van een openbare dienst: het was in een ellendige staat, ouderwets gemeubileerd en zonder het minste comfort.
De nieuw vrijgekomen, opgespoten bouwgrond, vlakbij de Schelde en de kaaien, kwam uiteraard meteen in aanmerking.
De heer Van Roey, stadsarchivaris in 1974, vond in het boek “Historiek van straten en pleinen” dat de aanbesteding voor de fundering van het Tolhuis gebeurde op 21 november 1892 voor een bedrag van 45.769 fr. (€ 1134,5) De overige bouwwerken tot en met het dak werden aanbesteed voor een bedrag van 374.565 fr. (€ 9.285)
Twee maanden later, op 15 december 1894, ging men van start met het ontwerp van de gerenommeerde architect J. Schadde, tevens leraar aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten. Jammer genoeg overleed hij op een kleine twee weken voor de bouw van start ging en zette zijn collega Eugeen Geefs het werk verder. Het Tolhuis, in neo-barokstijl, kon op 2 april 1899 ingehuldigd worden.
“Een triestig huis
met triestige meneren”
Al van bij het begin was er echter veel kritiek op het nieuwe Tolhuis.
De omwonenden beweerden dat het gebouw geprangd zat te midden de huizenrij. Er was zelfs geen plaats voor een pleintje met beplanting vooraan, een staatsgebouw totaal onwaardig! Sommigen beklaagden zich erover dat de waarde van hun huis zou dalen, enkele handelaars opperden dat ze hun deuren moesten sluiten.
In de krant “De Koophandel” van 9 september 1899 vroegen de burgers zich, bijvoorbeeld, openlijk af waarom het gebouw in het Frans benoemd werd en dat nog wel op de voorgevel vlakbij het Antwerpse wapenschild? Hoewel, op de achterkant van het gebouw stond “Tolhuis” te lezen. Bovendien begrepen ze ook niet waarom de letters op de voorgevel verguld werden en de uitgebeitelde letters van steen achteraan niet.
De folkloristen, waaronder Armand de Lattin, schreef over het Tolhuis in zijn boek “Beroemde Medeburgers, Antwerps Volkje in brons en steen” uitgegeven in 1937:
“In de Scheldebuurt staat het Douanenhuis. Het is een triestig huis en er wonen triestige meneren, triestige en onsympathieke, die douanen. Een eeuwenoude, bedekte vorm van belastingen.”
“De vrouwelijke Schelde verloor het hoofd”
Verder omschreef hij de belangrijkste kenmerken van de buitenzijde: “De twee beelden, van Frans Dekkers, bovenop de voorgevel stellen de Maas en de Schelde voor. En dat is merkwaardig. Want hun aanwezigheid getuigt dat zelfs de Douanen, de lui der duistere paperassen bij uitnemendheid, van zinnebeeldige dichterlijkheid houden. En dat zij vereren, zoals het hoort, onze twee grote stromen, de bronaders van het land. Maar tevens de bronaders, die alle Douanen in het leven houden. Wellicht is het daarom, dat wij ze er aan treffen.
Bovenop het gebouw staat er een aardglobe, en eronder, de maskers van de vier winden.
Wie voor het Tolhuis wil gaan staan om het te bewonderen, zal ontdekken dat de vrouwelijke Schelde het hoofd verloren heeft. Dit dagtekent de wereldoorlog van 1944, toen het Tolhuis beschoten werd.”
Foto’s uit ons rijke archief tonen binnenin een gesloten binnenplaats omgeven door een gietijzeren galerij op de bovenverdieping. De ambtenaren hoefden niet volledig om te lopen want middenin zaten twee loopbruggen om van de ene kant naar de andere te geraken. Het geheel was overdekt door een grote glazen koepel, zodat ook de binnenplaats genoeg zonlicht kreeg.
Hoe het toenmalige neogotisch getinte meubilair eruit zag, hebt u lange tijd kunnen bewonderen in ons museum, want de eregewestelijke directeurs Marcel Buyst en André Vandamme beslisten om de lange tafels, waaraan de kaaiexpediteurs hun documenten ooit nog invulden, te voorzien van glas. Zo konden ze nog gebruikt worden als toonkast.
“Help,het Tolhuis verzakt”
Zoals bij de inleiding reeds gezegd werd, bood de opgevulde grond van het Sint-Pietersvliet een weinig stabiele ondergond.
Naarmate de decennia verstreken, ging de ondergrond verzakken. Kort na W.O. I werden de eerste barsten in de muren van het Tolhuis al vastgelegd. Het personeel werd gerustgesteld met de woorden: “Pas als de ruiten barsten, dreigt er gevaar!”
In het begin maakten de collega’s er dan ook nog grapjes over: op de barsten werden zegels geplakt voorzien van een datum, zodat men gemakkelijk het groeiproces van de breuk kon vastleggen. Zelfs de krant kwam ter plaatse om er een reportage over te maken… maar een paar dagen voor Nieuwjaar 1970 ontdekte men in een bureel in het 1ste kantoor dat er een ruit gebarsten was. De paniek bij het personeel groeide. De collega’s stelden een petitie op voor de directeur-generaal en dreigden met schokstakingen om ook het publiek wakker te schudden.
Tegen de tijd dat er aan slopen werd gedacht, was de noordkant niet minder dan vijftien centimeter verzakt en de loopbrug van de gaanderij op de eerste verdieping hing duidelijk scheef..
In juni 1977 trok de laatste douanier de deur van het bouwvallige Tolhuis achter zich dicht.
Douanemuseum of wat…?”
De Gazet van Antwerpen van 23 januari 1978 vroeg zich af: “Of het voormalige Tolhuis niet kan bewaard blijven? Is er geen ander alternatief dan afbreken? In een stad als Antwerpen hebben de douaniers hun sporen nagelaten. Op de reputatie, die de haven van Antwerpen geniet in het buitenland, heeft ook de soepele werking van de douane haar stempel gedragen. De tollen en accijnzen hebben in het economische leven van de stad steeds een sterke bijdrage geleverd. Waarom zou men van het huidige Tolhuis dan niet een bestendig museum van en over de douane maken?”
Diezelfde krant publiceerde op 8 augustus 1979 echter een uitgebreid artikel onder de kop “Antwerps Tolhuis wordt toch gesloopt”. Blijkbaar had Luc Versteylen van Agalev, de groene fietsers, een aangetekend schrijven gekregen van Cultuurminister Rika De Backer, waarin zij verklaarde dat het haar speet niet te kunnen ingaan op zijn verzoek om het Tolhuis te klasseren. Hij spande zelfs een kortgeding in op basis van twee redenen. Dit monumentale gebouw had een landschappelijke en architectonische waarde en het stond opgenomen als waardevol bouwwerk in een officiële inventaris, opgesteld door hetzelfde Ministerie van Cultuur, dat nu besliste om naar de sloophamer te grijpen. Een van de redenen die mevrouw De Backer aanhaalde, was dat de firma Precam (eigenares van het gebouw) een te hoge schadevergoeding zou vragen. Bovendien hamerde het stadsbestuur ook op de hoge herstellingskosten die nodig waren om het gebouw in stand te houden. Op de plaats van het Tolhuis zou een 35 meter hoog kantoorgebouw komen.
De sloop begon in de zomer van 1979.
“Tolhuis reist naar Frankrijk?”
Ondertussen bleef het mogelijk dat het Tolhuis zelf – of een gedeelte ervan – zou vertrekken naar Frankrijk. De stenen van het gebouw waren immers reeds genummerd en dat was bij normale slopingswerken geen gewoonte. In de Nieuwe Gazet van 25 maart 1981 lazen we echter: “Uiteindelijk kreeg de afbraakfirma te Haasdonk, in het hart van het Waasland, de toelating om de materialen afzonderlijk te verkopen. De belangstelling voor het oude bouwmateriaal was groot. Heel wat handvormsteen werd gebruikt om nieuwe gebouwen op te trekken. Stenen ornamenten en gebeeldhouwde gevelplaten werden samen gepuzzeld tot complete schoorsteenversiering. Wie met dat materiaal een open haard wilde laten metsen moest 60.000 à 70.000 fr. neertellen.
Het pronkstuk uit de ganse verzameling, de kolossale Neptunus die boven de hoofdingang De Maas symboliseerde, lag samen met allerlei ornamenten, smeedwerk en bergen oude handvormsteen maandenlang verspreid over de twee werven van de firma. Zijn vroegere metgezellin, die in de loop van de tijd haar hoofd kwijtgeraakte, had een plaatsje gevonden in de tuin van een Turnhouts kasteeltje…
Tekst: Anne Van Puymbroeck
Foto’s: Archief De Schakel
Bronnen:
Personeelsblad Douane en Accijnzen “De Schakel” jaargang: 1959, 1978/1979
Schakelbrochure: Beknopte historiek van de Tolhuizen te Antwerpen
Kranten: De Gazet van Antwerpen 23 januari 1978 en 8 augustus 1978
De Nieuwe Gazet 25 maart 1981
Sint-Paulus- Info – driemaandelijks tijdschrift van de Sint-Paulusparochie - 4de trimester 1988 pagina 575-578 – schrijver: Peter De Vos